• belfort (etymologie #2)

    belfort [toren met klokken] {belfroet [wachttoren, toren, groot gebouw met toren] 1276}

    < oudfrans beffroi, middeleeuws latijn belfredus, berfredus, berfridus, van germ. herkomst, vgl. oudhoogduits ber(g)frit en middelnederlands berchvrede [(verdedigings)toren], van nederlands bergen [in veiligheid brengen], middelnederlands bergen [in de hoogte gaan, rijzen] en vrede, dat allereerst wettelijke bescherming tegen wapengeweld, handhaving van de ‘stadsvrede’ betekende.

    Dit nu is wellicht een volksetymologische aanpassing, want de ware herkomst is wel gezocht in byzantijns-grieks purgos phorètos [draagbare toren, die door een olifant naar de vestingmuur wordt gedragen] dat evenwel niet als zodanig schijnt voor te komen; wel purgos [draagbare toren, belegeringstoren].

     

    P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997),
    Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden,
    2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

     

    source : http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/belfort